Tijdens mijn onderzoek ben ik niet alleen nagegaan wat leerlingen begrijpen van hun schoolteksten en toetsen, maar ook wat er eigenlijk gebeurt tijdens het leesproces. Door het leesproces van de leerlingen in kaart te brengen, kunnen we namelijk verklaren waarom leerlingen wel of niet profiteren van bepaalde tekstkenmerken. Dat doen we aan de hand van oogbewegingsdata, zoals dit oogbewegingsfilmpje laat zien.
Hoe werkt het?
Een Tobii 1750 eye-tracker registreert alle oogbewegingen van leerlingen. Daardoor is het mogelijk om na te gaan wat leerlingen gelezen of niet gelezen hebben, hoeveel tijd ze daaraan besteden, of ze terugkijken naar eerdere informatie en of bijvoorbeeld zwakke lezers een ander leespatroon hebben dan sterke lezers.
Titels en tussenkoppen
Uit de oogbewegingsdata blijkt dat leerlingen in het vmbo in veel gevallen titels en tussenkopjes overslaan, terwijl titels en tussenkopjes belangrijke informatie geven over het hoofdonderwerp van de tekst of alinea.
Slecht gelezen
Ook laten oogbewegingsdata zien dat er in het vmbo veel minder-gemotiveerde lezers zitten, die eigenlijk helemaal geen zin hebben in lezen en daarom informatie oppervlakkig verwerken. De vmbo-leerling slaat in de afbeelding links verschillende inhoudswoorden zoals baan en goed over. Op zich is het niet vreemd dat iemand woorden overslaat. We weten uit onderzoek dat met name sterke lezers veel woorden overslaan. Doorgaans zijn dat echter de functiewoorden, zoals de en een, en niet de inhoudswaarden. Waar functiewoorden in 65 procent van de gevallen overgeslagen worden, geldt dat voor inhoudswoorden voor minder dan vijftien procent (Rayner, 1998). Verder slaat dezelfde vmbo’er ook hele zinsdelen zoals er was dus en zinnen over, zoals rechts is te zien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze leerling slecht scoort op de begripstoets bij de tekst: hij slaat teveel informatie over die nodig is voor een goed begrip van de tekst.
Dyslectische lezers
Nu een voorbeeld waarbij oogbewegingsdata in één oogopslag het verschil weergeven tussen
niet-dyslectische en dyslectische leerlingen. De resultaten van mijn onderzoek laten bijvoorbeeld zien dat dyslectische leerlingen wel meer tijd nodig hebben om de teksten te lezen, maar dat hun scores op de begripstesten niet significant verschillen van niet-dyslectische leerlingen.
De invloed van tekstkenmerken
De oogbewegingsonderzoeken laten tenslotte zien dat leerlingen baat hebben bij tekstkenmerken die aanzetten tot een actieve verwerking van de tekst. De aanwezigheid van verbindingswoorden zoals omdat, toen en bovendien en teksten zonder opsmuk, dus met alleen de leerstof zetten leerlingen aan tot vaak, kort terugkijken en voorkomen cognitieve overbelasting, waardoor zij de tekstinformatie makkelijker kunnen integreren in een samenhangende mentale representatie. Tekstkenmerken die het leesproces vertragen, hebben daarentegen een negatieve invloed op tekstbegrip, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van elke zin op een nieuwe regel.